Er is vaak veel verwarring in lastermen.
In dit artikel leggen we enkele van de meest gebruikte lastermen uit.
Filiaallid
Gekiemd profiel, meestal met een ‘eind’-profielvorm (of geen).
Belangrijkste lid
Stengelprofiel, meestal met een ’tussenliggende’ profielvorm (of geen).
Wordt ook wel “run member” genoemd.
Gezamenlijke root
Dat deel van een wanduiteinde langs de verbinding waar de delen elkaar het dichtst naderen.
In dwarsdoorsnede kan de root van de verbinding een punt (paslijn) of een lijn (wortelvlak) zijn.
Rootgezicht
Het snijvlak op een wanduiteinde langs de verbindingsroot, parallel aan het andere verbindingsvlak na het passen.
Een techniek om het lasvolume te verminderen en/of een mal te maken voor een perfecte passing.
Rootopening (R)
De scheiding bij de voegwortel tussen de balken na het monteren. Techniek om de voegpenetratie te vergroten voor sterkere verbindingen.
Overgangszone
Zone waarin een van de twee gelaste vlakken van een verbinding soepel verandert om op een ander vlak te passen, om een optimale lasvoorbereiding te garanderen.
In het bijzonder wanneer de tweevlakshoek langs de verbindingswortel te klein of te groot wordt.
Krimp (S)
Een lengtecompensatie van het lid om krimp van de las te corrigeren.
Helling
Hoek tussen het hoofdlid en het aftaklid.
Tweevlakshoek ψ
Hoek tussen de verbonden buitenvlakken van de staven langs de paslijn.
Essentieel om berekeningen te maken voor een optimale lasvoorbereiding.
Afschuiningshoek β
De hoek die gevormd wordt tussen een middellijn loodrecht op de wand en het snijvlak van de wand.
Gelijk aan de brandhoek en kan negatief of positief zijn.
- Een loodrechte zaagsnede heeft geen afschuining;
- Grootste afschuining autogeen 70° (- of +);
- Grootste afschuining plasma 45° (- of +).
Lasvoorbereidingshoek φ
Hoek tussen de te lassen oppervlakken van de delen langs de las.
Kan een binnen- of buitenlasvoorbereidingshoek zijn.
Ook wel “hoek inclusief lasnaad” genoemd.
Een groefhoek is bijvoorbeeld een type lasvoorbereiding.
Vullas, groeflas en stompe las
De hoek tussen de ledenwanden langs de gewrichtswortel verandert constant (zie onderstaande afbeelding voor een vereenvoudigde weergave).
Deze tweevlakshoek is het grootst in de teenzone en het kleinst in de hielzone.
Bij sommige gewrichten verschilt deze tweevlakshoek aanzienlijk.
Om in deze situaties een sterke verbinding langs de verbinding te behouden met een minimum aan lasvolume, kan het nodig zijn om een combinatie van lastypes te gebruiken.
Bijvoorbeeld een hoeklas in de hielzone vanwege de kleine tweevlakshoek en een groeflas in de teenzone vanwege de grote tweevlakshoek.
Ergens tussen deze lastypen langs de verbindingswortel is een zone waar de overgang begint en eindigt.
Deze zone wordt de “overgangszone” genoemd.